Gijs van Hesteren is voor de trouwe lezers al een bekende. Kijk maar eens op deze link. Hij schreef ons over zijn nieuwe boek, lees maar mee:
“Wanneer ga je dat boek nou eens schrijven, Gijs?” vragen mijn vrienden me van tijd tot tijd. Af en toe lees ik mee in het weblog van de grote George R. Martin. Wat me daar vooral opvalt: deze fantasy-auteur – met wie ik me in ieder ander opzicht absoluut niet op één lijn durf te stellen – schrijft liever korte stukjes. Helaas, want iedereen wacht al jaren op het afsluitende deel van zijn imposante romancyclus ‘Songs of ice and fire’ – ‘Game of Thrones’, zoals de meeste mensen de reeks zullen kennen.
Zo vergaat het mij ook. Een roman, ja dat lijkt mij mooi. Maar het komt er nooit van. De waan van de dag, altijd druk bezig, ondanks het intreden van de pensioengerechtigde leeftijd. Of is het een kwestie van concentratie? Ongeduld? Ik weet het niet. Leeghoofdigheid misschien. Romanschrijvers hebben een verhaallijn bedacht, zien karakterontwikkeling voor hun geestesoog. En schrijven gedisciplineerd elke dag duizend woorden. ‘Het is gewoon werk’.
Vooralsnog geeft mijn geestesoog weinig sjoege. Toch heb ik er vertrouwen in. Op een dag zal de muze mij raken en dan rollen de vijftigduizend benodigde woorden vanzelf uit mijn toetsenbord. Om de wachttijd te verzachten stelde ik in het nabije verleden al enkele keren bloemlezinkjes samen. ‘De vierkante stoomboot’ was er zo één. Via mijn eigen eenmansuitgegeverij gaf ik het uit op papier (print-on-demand) en als e-book via Amazon.
Jammer genoeg deed ik dit in een tijd dat Amazon in Nederland nog zo goed als afwezig was. Het boekenbestand van de Amerikaanse pakketverzender bestond hoofdzakelijk uit Engelstalige uitgaven. Mijn stoombootje ging geruisloos in die overvloed ten onder. Toch heb ik een vijftigtal exemplaren kunnen verkopen. Dank vrienden en familie!
Eind 2021 diende de zoveelste corona-lockdown zich aan. Coronawinters geven je veel tijd om thuis na te denken, of om je gedachten op schrift te stellen. Daarom dacht ik aan een soort interim-boek, ‘Rijden met Gijs’.
Als ik nu eens een selectie zou maken uit de tientallen stukjes – verhalen, artikelen, blogs, dagboeken – die ik de afgelopen vier jaar had geschreven? Ik ben er voor gaan zitten. Een paar avonden, dacht ik eerst, maar uiteindelijk ben je er weken, zelfs maanden mee bezig.
Och, niks bijzonders, die motoravonturen in ‘Rijden met Gijs’. Iedereen zou ze kunnen beleven. Maar ja, nadat ik ze heb opgeschreven ben ik er vanaf. Dus: in dit boek kunt u vooral lezen over alles wat mij van tijd tot tijd narcistische zelf bezighoudt en raakt. Bovenal heb ik geprobeerd te schrijven over mensen, motorfietsen en af en toe een bootje. U zult ontdekken dat het allemaal begon met brommers.
Verkoopprijs ‘Rijden met Gijs’ € 14,95 plus € 6,50 verzendkosten. Klik of tik op de link hierboven, mail, bel of app mij met uw adres en hoeveel exemplaren u wenst. Ik stuur u vervolgens een tikkie of ik geef u mijn bankgegevens. U kunt ‘Rijden met Gijs’ ook persoonlijk bij mij afhalen. Als u ooit al mijn boekje ‘De vierkante stoomboot’ hebt gekocht, geef ik u drie euro korting op ‘Rijden met Gijs’.
Coronawinters geven een mens veel tijd om thuis na te denken, of om die gedachten op schrift te stellen. Al een paar maanden werkt Gijs van Hesteren aan zijn boek met motoravonturen. We mochten alvast een stukje meelezen. Gijs schrijft ons:
“Och, niks bijzonders, die avonturen. Iedereen zou ze kunnen beleven. Maar ja, nadat ik ze heb opgeschreven ben ik er vanaf. Ik hoop het na de zomer uit te kunnen geven.”
Speciaal voor Passie voor motoren – Ik zoek een motor hierbij een voorpublicatie.
We gaan terug naar de zomer van 1980. Inge en ik beladen de motor. We zouden op vakantie gaan. Een besluit dat we nog maar nét hadden genomen. Het zou voorlopig onze laatste kans zijn op een lange afwezigheid. Als student sociale wetenschappen had ik weliswaar een lange zomervakantie, maar Inge zou in september beginnen met haar opleiding tot timmervrouw aan het Centrum Vakopleidingen voor Volwassenen, het CVV. En we wisten sinds heel kort dat ze zwanger is, van ons eerste kind. Als dat eenmaal geboren zou zijn, zou het voorlopig niet meer komen van wekenlange tochten met de motor.
Kind mee We hadden bedacht dat het kind gewoon mee mocht, in Inges buik. Zo zou de foetus stevig aan de baarmoederwand vast vibreren. We hadden een paar veel grotere problemen. Geld was er één van, maar het zou nét moeten kunnen. Belangrijker: hoe zouden we op pad gaan? De besteleend was defect. Ons enige vervoermiddel was een 350 cc Matchless G3 uit 1957 met een Steib 500 zijspan. Ook in 1980 al een hoogbejaard vehikel. De motor had ik gekocht van een gepensioneerde oud-militair, voor 350 gulden. In huidige valuta is dat ongeveer 165 euro.
De fiets lag legergroen verspreid over een aantal houten kistjes bij hem op zolder. Het was een ex-legermodel voor officieren. Hij had hem een paar jaar daarvoor helemaal uit elkaar gehaald, met de bedoeling al het plaatwerk te laten overspuiten. Zoals zo vaak was het daar niet van gekomen.Vaak ontbreken er heel veel onderdelen in zo’n kisten- en dozenproject. Ik had geluk; alles was er nog. Het motorblok verkeerde in prima staat. De spullen bracht ik alsnog naar een lokale moffelinrichting en daarna was het een kwestie van afmonteren op de slaapkamer. Er valt weinig over te vertellen, behalve dat het naar beneden transporteren van het gevaarte heel wat voeten in de aarde had. Een negentiende-eeuws rijtjeshuis met draaitrap is er niet helemaal op ingericht, laat ik het daar maar op houden.
Ed Pols Motortoer Eenmaal buiten hing ik het Steib-zijspan eraan. Ook dit is snel verteld, maar het zou me nooit gelukt zijn als Ed Pols van Motortoer me niet geholpen had. Ed had een klein motorzaakje in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt. Hij legde me alles uit over vlucht, toespoor en voorloop. Die dingen ben ik intussen weer vergeten. Ed leeft al lang niet meer, maar zijn bedrijf bestaat nog altijd, tegenwoordig onder leiding van Natascha Wiersma en mijn motorracevriend Ted Haanappel, onder de naam Ducati Amsterdam.
Het was een tamelijk zware combinatie gebleken. Veel sneller dan 85 kilometer per uur haalden we er niet mee. Een kleiner voorkettingwiel op de krukas zorgde dat er toch wat trekkracht beschikbaar was. We hadden niet meer dan 18 pk, maar ach, alle tijd.
(1980 Marokko) Daar staan we dan, gebroken krukas in Zuid-Spanje.
Peter Weeink, archivaris van de AJS en Matchless Vereniging stuurde me onlangs een kopietje van het toen nog gestencilde clubblad ‘Satisfaction Guaranteed’. In die tijd was ik daarvan de redacteur. Kort voor de tocht schreef ik in een redactioneeltje:
“Het wordt tijd dat we weer eens een forse tocht maken. We gaan naar het ZUIDEN. Deze week reden Inge en ik een proefrit van Utrecht naar Groningen en terug. O jee, bijna terug thuis een mankement. Hm, beter daar dan ergens in Frankrijk. Hevige rook kwam uit de primaire kettingkast. Dat leek niet best. Ondanks vloeken en zoeken kwam ik pas achter de oorzaak toen ik de cilinder lichtte: één zuigerveer in drie stukjes gebroken en één muurvast in de groef. Een wonder dat de motor nog zo goed liep. Morgen gaan er nieuwe zuigerveren in en dan vertrekken we toch echt. Na de herfst komen we met het verhaal.”
Dat verhaal is er nooit gekomen. Wat ik hier noteer is dus een primeur. De kleppen en de contactpuntjes had ik gesteld, verse olie in de tank, de primaire en secundaire kettingen op spanning gezet. We laadden een metalen kist achterop, gooiden er gereedschap in, vijf liter SAE 50 single grade smeerolie, een tentje, luchtbed en slaapzakken, een gasstelletje en wat kleding. Klaar om te gaan.
De eerste stop was mijn ouderlijk huis in Breda Liesbos. Mijn vader en moeder keken nadenkend toe. Ze hadden niet veel vertrouwen in onze plannen. Zelf voorzagen wij geen enkel probleem. Zesentwintig jaar oud waren we. De wereld lag voor ons open.
Binnendoor Het fietsje plofte tevreden. We reden langs zoveel mogelijk ‘gele en witte weggetjes’, zoals die door Michelin op de wegenkaart waren ingetekend. Per uur legden we netto gemiddeld hooguit 45 kilometer af. Met de pitstops meegerekend kregen we per dag op zijn best 250 kilometer achter de wielen. Helemaal niet erg.
De tocht begon langs de oude rijksweg via Rijsbergen, Zundert, dwars door Antwerpen naar Gent. We passeerden Compiègne en stortten ons op de Parijse Route Périférique, toen ook druk. Langs Route Nationale 20 verder naar Orléans, Vierzon (Camping Municipale), Châteauroux, Argenton, Limoges, Brive en Cahors – wéér een Camping Municipale.
(1980 Marokko) Gebroken stoterstang, in een werkplaatsje in Fez keurig hersteld.
Dwars door Toulouse en omhoog de Pyreneeën in. Ik herinner me de steile hellingen, waar we uiteindelijk in de eerste versnelling tegenop ploften, met achter ons een lange file Fransozen. Het motortje liep er erg heet, zodanig zelfs, dat op zeker moment damp en gesis een al bijna doormidden gesmolten plastic brandstofslangetje aankondigden. De kist zat vol met gereedschap en reservedelen, en dat bewees zijn nut.
Niet alle pannes wisten we daarmee op te lossen. Ergens in Midden-Spanje liep ineens het spatbord van het zijspan tegen de band aan. Het plaatstaal rondom de bevestiging was doorgescheurd. Een taller, een autowerkplaatsje zoals je die in dat land destijds overal rond de doorgaande wegen aantrof, liet ons zien hoe een goede plaatwerker zoiets in een ommezien kon verhelpen.
Ongerief Tussenstops maakten we bijvoorbeeld in Madrid en Toledo. Een langere op de camping van Cadiz. Al een paar dagen had ik me niet lekker gevoeld. Die dag kwam het tot een dieptepunt. Uit alle openingen liep ik leeg, koorts veertig graden, en dat bij een zomerse buitentemperatuur van over de dertig graden. Dagenlang lag ik zwetend in ons tentje. Liefdevol en geduldig diende Inge mij aspirientjes en glaasjes water toe. Langzaamaan werd duidelijk dat ik een zonnesteek had opgelopen. In die dagen was er geen helmplicht in Spanje. De EU was er nog niet uitgevonden. Maar een mooie kans om het eens zonder valpet te proberen. Ja okee, maar dan moet je wel iets anders op je hoofd zetten, want anders ben je aan de beurt!
Aan alles komt een eind, ook aan ongerief. Na ruim twee weken en 2.300 kilometer meldden we ons bij de veerdienst in Algeciras. Een grote meute mensen die we destijds gastarbeiders noemden had zich daar al verzameld. Ze waren met volgepakte busjes, Opels Rekord, Mercedessen en Peugeots 504 aan komen rijden vanuit de industriegebieden in Noordwest-Europa – het Ruhrgebied, de Randstad. Het mooiste vonden we de omkleedpartij die er plaatsvond: vlak voor het inschepen verwisselde men westerse kledij voor djellaba en fez.
(1980 Marokkoreis) We staan hier in Algeciras te wachten op de veerboot over de Straat van Gibraltar, tussen een heleboel mensen die we toen nog gastarbeiders noemden. Het schoot niet zo hard op, maar ach, we hadden er mooi weer bij.
We staken de Straat van Gibraltar over. De opdracht voor de overkant: de douane. Het leek de bedoeling dat wij bij verscheidene minuscule hutjes de diverse benodigde stempels zouden inzamelen. Dat werd enigszins bemoeilijkt door de grote horde lotgenoten die zich zonder enig systeem voor het piepkleine loketje verdrongen. Gelukkig was er nog geen corona. Het zwetend duwen en trekken leverde succes op: onze paspoorten schoven we door dat raampje en een hele tijd later kregen we die na zweten, hijgen en duwen bij een volgend hutje terug.
Hobbelige wegen De Marokkaanse wegen leken op die van de Spaanse hoogvlakte, de Meseta. Droog, heet, stoffig en hier en daar nogal hobbelig. Wij vonden dat prachtig. Het spatbord van de Steib zat weer goed vast; daar maakten we ons geen zorgen meer over. De plaatselijke jeugd lachte zich gek om onze zijspancombinatie. In die tijd zag je zoiets misschien niet vaak. Nu ook niet eigenlijk. Als Sinterklaas en Piet reden we zwaaiend naar links en rechts door de dorpen en stadjes. Eén enkele baldadig toegeworpen meloen wist onze goede stemming niet te verpesten.
Marokko was een cultuurschok voor on. We waren beschermd opgevoede babyboomers. Niet alleen een schok omdat er geen bier verkrijgbaar was op de terrasjes, ook omdat de verschillen tussen arm en rijk indringender waren dan in Noordwest-Europa. Een Nederlands sprekende Marokkaan, die wij op de markt waren tegenkomen liet zich door de verschillen niet tegenhouden. We moesten mee, theedrinken met de hele familie. Geweldig.
In Fez hield de Matchless er ineens mee op. Eén van de stoterstangen was gebroken. Voor wie geen verstand heeft van oude motoren: daarmee bedient de onderliggende nokkenas de kleppen in de cilinderkop. Een jong Brits stel dat de tent naast de onze had opgesteld hielp ons uit de brand. Zij reden met ons in hun Engelse misbakselautootje naar een werkplaatsje en net zoals in Spanje wist men er daar wel raad mee. Hardsolderen met koper. Het was in een ommezien hersteld.
(1980 Marokkoreis) Net zo makkelijk even de cilinderkop eraf, om de koppakking uit te gloeien op het gasstelletje. No worries.
Motor echt stuk Het toch al in bescheiden mate voorradige studentengeld begon op te raken. We gingen naar huis. Alweer terug in Spanje, na 4.500 kilometer, waren we door onze voorraad ongedoopte, singlegrade SAE50 heen. Ergens voorbij Almeria, zo’n honderd kilometer na het bijvullen met 20W-50 multigrade klonken er ineens onheilspellende geluiden vanonder de tank. Het big-endlager was gebroken, het meest belangrijke onderdeel van een motor. Gebrek aan smering. De oliedoorvoer was verstopt geraakt door losgeweekt vuil uit de dirt trap in de krukas.
Op slechts enkele honderden meters duwen bevond zich een autowerkplaatsje. Hier mochten wij ons object opstellen in de schaduw, opdat we zonder oververhitting de diagnose definitief konden maken. De man van de taller was bereidwillig, al bleef communicatie beperkt tot gebarentaal. De ANWB zorgde dat de fiets terug naar Utrecht kwam en wij gingen liftend verder. De Matchless was er eerder dan wij.
(1980 Marokkoreis) Liften in de buurt van Barcelona.
Van Almeria tot Barcelona reden we mee in de Morris Mini van een Spanjaard met liefdesverdriet. Hij was op weg naar zijn geliefde. Misschien kon hij haar nog tot bezinning brengen. Hoe dichter we bij Barça kwamen, des te harder ging hij rijden, totdat hij het niet meer uithield en ons bij een benzinestation eruit gooide. Begrijpelijk, maar wat ons betreft niet zo’n goed idee. In the middle of nowhere hebben we daar een twintigtal uren doorgebracht. Inge in de wegberm en ik met de bagage verdekt opgesteld achter de vangrail. Spanjaarden bleken toch niet zo van het lifters meenemen te zijn. Zelfs niet als het ging om Noord-Europese jongedames.
Dankzij de Reis- en Kredietbrief van de ANWB waren we in staat om een taxi te bellen en vooral te betalen. De chauffeur bracht ons naar het Centraal Station in Barcelona. Treinen en bussen vervoerden ons vervolgens naar de Provence. Daar bewoonden mijn ouders destijds een pensionado-huisje. Hoofdschuddend over onze onverantwoordelijke avonturen trakteerden zij ons op copieuze maaltijden. Na een week verwennerij gaven zij ons een lift naar het station in Nice. We namen de internationale trein naar het noorden en betaalden ons nog maanden nadien blauw aan aflossing van onze reis- en kredietschulden.
Vanaf de start van onze site hadden we het “ronkend vragenvuurtje”, waarbij we motorrijders, mannen en vrouwen, al jaren dezelfde vragen stellen. Soms komen er verhalen binnen op de redactie, die je “pakken”. Waar je stil van wordt. Vandaag praten we met Gijs van Hesteren. We hebben het wel eens over passie voor motoren… welnu, lees mee met Gijs.
Wie ben jij? Waar kom je vandaan?
Sinds mijn geboorte in 1954 heet ik Gijs van Hesteren. Met die naam ben ik best tevreden. Ik kwam terecht in een warm en veilig nest. Niet dat men er heel erg motorminnend was. De liefde die ik voor de tweewieler ontwikkelde kwam toch vooral voort uit het avontuurlijke en ietwat ‘wilde’ karakter van mijn familie van moederskant. Een paar honderd jaar in de koloniën van Oost-Indië, dat zegt wel iets.
Twaalf ambachten en dertien ongelukken. Naast en na een rommelige schoolcarrière loste ik zeeschepen in de Antwerpse havens, ik knapte oude Engelse motoren op, ik was pijpfitter voor een Belgische koppelbaas en na enige studie begaf ik me korte tijd in het welzijnswerk voor tehuiskinderen.
Dat laatste, dat was niks voor mij, al die onoplosbare ellende. Uiteindelijk belandde ik in de zeilvaart met historische klippers en tjalken – op het wad. Dat heb ik bijna twee decennia volgehouden en nog steeds woon ik in het Friese Harlingen.
Met de gezondheid van mijn vrouw Inge ging het steeds minder. Daarom ben ik 17 jaar geleden aan de wal gaan werken, eerst als innovatiemanager en daarna als journalist. Na het overlijden van Inge ben ik teruggegaan naar mijn oude liefde. Zelfs nu ik gepensioneerd ben laat ik me nog regelmatig inhuren als schipper/kapitein op zeilschepen, passagiersboten en vrachtschepen.
1972: De Puch Skyrider. Ik had net ‘Easy Rider’ gezien. Ik wilde ook een hoog stuur. Met grote ontzetting vroeg mijn vader wat me in godsnaam bezielde. (Foto: Els van Hesteren, mijn moeder)
Heb je vroeger eerst brommer gereden?
Ik was vijftien en de brommers van mijn klasgenoten zetten mijn fantasie aan het werk. Al tikkend op het toetsenbord dringen de herinneringen zich met hernieuwde scherpte op. Ik denk terug aan vijftig jaar geleden. Ik zit in de derde en ben een bleu jongetje. De mannen van de vierde klas rijden met brommers. Hondaatjes, Zündapps, Kreidlers, Yamaha’s. En een enkeling heeft een Puch. Wat vind ik dat interessant, en mooi.
Mijn eigen tweewielerloopbaan begon met de Puch Skyrider (foto boven). Een cultbrommer. Op mijn zestiende verjaardag kwam dit stijlicoon in mijn bezit. Als jonge jongen leerde ik al snel hoe ik moest omgaan met het koppelen en schakelen. Later, bij mijn motorrijlessen en met mijn eerste motor zou ik daar nog veel plezier van hebben. Leren brommerrijden deed ik met schade en schande. Ik denk dat ik zeker zes keer keihard op mijn plaat gegaan ben met die brommer.
De Skyrider bleef niet lang in mijn bezit. Ondoordacht leende ik de brommer uit aan een vriend. Deze belde mij op zondagochtend: ‘Gijs, je brommer is gestolen. En hij stond nog wel op slot!’ Ik ben veel te goed voor deze wereld en in mijn naïviteit vergaf ik het hem. Pas veel later drong het tot me door dat het een vooropgezet plan moet zijn geweest. Exit Puch.
Van het verzekeringsgeld kocht ik een Tomos 4L. Samen met mijn techneutische vriend Robert bouwde ik er een vijfbak in. Een tuningbedrijfje nam de cilinder onder handen. Vijf PK! Ineens had ik een wapen waarmee ik Kreidlers en Yamaha FS1’tjes inhaalde. Later nam mijn jongere broer Marnix de Tomos over. Dat was het eind van mijn brommerjaren. Maar elke keer dat ik een Puch of Tomos zie, in een schuurtje, op straat, op een beurs, denk ik even: wat waren dat mooie tijden! Koop ik er weer een? Zal ik of zal ik niet?
Wanneer kocht jij jouw eerste motorfiets en wat voor een motor was dit?
Mijn eerste motorkilometers ooit waren achterop de BSA A7 van Wouter Voskuil, dwars door de woonstraten van Etten-Leur. Wat een geluid, wat een power! Ik werd ter plekke en definitief motorgek.
Mijn eerste eigen motor? Het moet in de zomer van 1972 zijn geweest. Ik had net mijn motorrijbewijs behaald. Wekelijks had ik de uitgebreide advertentiepagina’s van het weekblad ‘Motor’ uitgespeld. Veel te koop, geen budget, maar ik wist welk merk het moest worden. De krachtige klappen en de fabelachtige acceleratie van de eencilinder Matchless, daar ging niets boven. Een paar dagen later reden Inge, mijn broer en ik met de Renault 4 van mijn moeder van Breda naar de duplexflat in een buitenwijk van Dordrecht. Daar bevond zich de begeerde koopwaar.
In het kleine fietsenhok onderin de flat openbaarde zich de schat: een Matchless G80S, 500cc, bouwjaar 1954. Dat zag er goed uit. Een vuurrode polyester racetank en een racestuurtje. Het begrip caféracer was nog niet zo bekend als nu, maar wat zag het er snel uit. Proefrit door de straten rondom de flat. Geen drempels in die tijd. Goeiemorgen, wat ging dat hard! Dreunend en daverend snelde de Matchless met mij wapperend aan het stuur op en neer. Goed hoor. Niks mis mee, verkocht!
Zo moet je het niet doen, dat weet iedereen. Alleen ik wist het niet. Daar kwam ik al heel snel achter. Met de R4 in mijn kielzog draaide ik snelweg A16 naar Breda op. Al die slome automobilisten met Opeltjes Kadett, Deux Cheveaux, Ford Taunussen, Volvo Amazons, Morris Minors, Volkswagenbusjes, opzij! Vol gas naar de Moerdijkbruggen. Supersnel ging het, kin op de tank. Waar bleven de anderen nou, met die Renault 4? Even stoppen op de vluchtstrook; dat mocht toen nog. Denk ik. Vreemd, al die rook. Waar kwam dat vandaan? Hee, van onder de tank uit!
Ja, de oude trouwe machine had het erg warm gekregen. Oliedicht was hij dus niet. De voetpakking, de klepdekselpakking, daar kwam best wat olie langs gesijpeld. Gelukkig, daar kwam de R4. Verder maar weer. Of niet? Starten wilde hij niet meer, ondanks de ineens veel lichtere tegendruk van de kickstarter. Met een sleeptouw arriveerden we achter de auto uiteindelijk in Breda. Mijn moeder keek ervan op. Hee, een nieuwe motor en nu al een sleepkabel nodig?
Tja, het hoorde er allemaal bij. Bij nadere studie en demontage bleek er het een en ander niet in orde. Een lekkende benzinetank, tot op de draad versleten zuiger, krakend droge primaire ketting, half loszittende koppeling en nog zo een paar dingen. In die jaren reikte de garantie tot op de hoek. Zelf uitzoeken dan maar. En zo begon een motorcarrière, die zich achteraf gezien heeft laten kenmerken als een periode met toppen en dalen. In het laatste geval: vooral in het begin veel oponthoud langs vluchtstroken en bermen. De toppen: meer dan veertig jaar motorplezier, waarbij vooral de mensen eromheen zorgden voor de sjeu.
Ben jij een “mooiweer-rijder” of een “door-rijder”?
Je hebt motorrijders die natgeregend zijn en motorrijders die nat gaan regenen. Haha, hoe ouder ik word, hoe mooier het weer moet zijn. Maar ik heb heel wat winterkilometers onder de wielen door zien gaan. Harde wind en regen op de Afsluitdijk, door sneeuw en ijs van Utrecht naar Groningen, zeiknat door herfstig Noord-Frankrijk, rondje Nederlandse kust en grens in oktober. Verstand op nul en gas. Maar met een bescheiden zonnetje erbij wordt het al snel leuker.
Stel: je wint een flinke prijs in de loterij. Wat voor motorfiets zou je dan kopen?
Dan zou ik waarschijnlijk gaan voor een replica Matchless G50 in een Seeley-frame, en daarmee zou ik classic wegraces willen rijden. Hoe dat zit? Na de verkoop van ons zeilschip in 2004 kreeg ik tijd om een oude droom te verwezenlijken: motorracen. Eerst ging ik dat doen met een MuZ Skorpion Cupracer, in youngtimerwedstrijden bij de SAM en bij de Ducaticlub. Motorevenementen voor de relatief trage eencilinder werden echter schaarser. Na 2010 stapte ik over op een tot classic racer omgebouwde Yamaha XS650 uit 1972. Die motor heb ik nog steeds en voor komend jaar hoop ik op mijn achttiende raceseizoen. Niet dat ik ooit echt goed ben geworden in hardgaan, maar het gaat om het meedoen toch, niet om het winnen?
2021: Internationale Classic GP Chimay. Een derde en een tweede plaats met de Yamaha XS650. De twee grote flessen abdijbier horen bij de prijzen. (Foto: Tajan van der Wiel)
Wat was de mooiste rit die je ooit reed?
Als het om toertochten gaat, kies ik de rit die ik in 2017 maakte, kort na de voortijdige dood van mijn geliefde echtgenote Inge. Ik had tijd en rust nodig om mijn gedachten en mijn hart weer op de rails te krijgen. Ik had net voor duizend piek een stokoude BMW K100 gekocht. Daarmee reed ik via Frankrijk, Duitsland, Italië en Slovenië naar Bosnië en terug. Geen wereldreis, maar wel therapeutisch. Je kunt erover lezen op mijn weblog: GijsvanHesteren.nl.
Wat betreft de racerij: mijn mooiste wedstrijd reed ik afgelopen juli, toen ik op het bloedsnelle stratencircuit van Chimay (België) in de 750cc-klasse twee podia behaalde. Misschien meer geluk dan wijsheid, want de meeste echt snelle mannen waren óf afwezig door corona en Brexit, óf ze waren er in de trainingen al vanaf gevallen, óf ze hadden panne opgelopen. Maar je hebt de finish pas gehaald als je over de eindstreep gaat en dat hadden mijn oude XS’je en ik toch maar mooi voor elkaar gekregen.
Staat er nog een bijzondere toertocht op je bucket-list?
Eigenlijk zou ik met mijn Moto Guzzi Californian II van 1987 een grote rit willen maken, naar Kazachstan of zo. Misschien komt het er nog eens van, maar de racerij slokt voorlopig al mijn AOW-centjes op.
Denk je al aan een volgende motorfiets?
Altijd, haha. Maar de schuur staat vol. De Yamaha-racer, een 1958 AJS 16MS, de MuZ youngtimerracer, twee restauratieprojecten: een Triumph Bonneville van 1972 en een 1976 XS650. De 1995 Yamaha Diversion 900 die ik reed vóór de Guzzi zou het eerst weg moeten. Misschien zou ik wel een Guzzi V85 willen, of net als tussen 2003 en 2008 nog eens een Ducati Monster.
Wat heeft motorrijden jou gebracht in je leven?
Met motorrijden als hobby hoef je je nooit te vervelen. Laat staan als motorracen je liefhebberij is. Na één race of circuitdag vraagt je classic bike net zoveel tender loving care als een ‘gewone’ motor na een heel jaar.
2020: Rondje Nederland, samen met oudste zoon Gijs jr. (Foto: Gijs van Hesteren)
Nog veel belangrijker is de kameraadschap die met name het racen me gebracht heeft. Zoals bij elke sport verkrijgen de vrienden en kennissen die je opdoet tijdens de beoefening een bijzondere positie. Met hen deel je winst en verlies, tegenslag en voorspoed. Mijn vrouw Inge werkte jarenlang als officiële fotografe van de SAM-wedstrijden. De jongens en meiden van de raceclub schrokken van haar ontijdige dood minstens zo erg als ik. In het traject daarna had ik aan hen veel steun, ook later, toen ik de draad weer probeerde op te pakken.
Wat heb ik je niet gevraagd, en wil jij mogelijk toch nog kwijt?
Zo af en toe schrijf ik als freelancer nog artikelen voor Het Motorrijwiel. Léés dat blad, neem een abonnement of koop het los!
PASSIE voor MOTOREN! Tips, tricks, verhalen, filmpjes, motorbedrijven, motornieuws, motoren, motoroccasions, interviews, motorjobs, motorreizen, hier vind je alles!