
Motorrijden in de Randstad? Een must! Geen files, alleen dolle pret! En zo vertrek je dan vrijdagmiddag van uit Dieren naar Amsterdam. Op de A12 ter hoogte van de afslag A2 hoor ik opeens het geluid van iemand die met dikke, slappe lippen ‘blubblubblub’ geluiden maakt. De altijd zo strak sturende Guzzi voelt opeens aan als of ik op een riant met pindakaas besmeerde boterham rijdt. En welke kant ik nu op ga heb ik even ook niet meer in de hand.
Gelukkig schiet me iets te binnen: ‘Klapband’.
Dus in de verte blijven kijken en de motor vederlicht met de toppen van de pinken dirigeren.’ Kijk; dat gaat prima! Maar het is natuurlijk meer geluk dan wijsheid dat ik overeind blijf. Op de vluchtstrook sta ik pal naast een praatpaal. Handig. De GSM ligt immers weer thuis. Mijn beschermengelen landen met verstuikte vleugels op de vangrail en kijken me bozig aan. Mijn moeder vond motorrijden ook maar niks. Na een uurtje in een milde regen komt er een wegenwachter. Die geeft me direct een oranje fluo hesje. Zo’n ding waar op gefrustreerde pedaalemmerrijders beter kunnen mikken. Er zijn 11 motorfietsen en drie motorscooters gepasseerd. Ze zwaaiden niet. Ze stopten niet. Wegenwachters plakken geen binnenbanden meer op de vluchtstrook tijdens de spits. Mijn WegenWachter probeert nog wat motorzaken te bellen. Maar die hebben geen tijd. Ik heb geen sigaren bij me. Dat maakt me wat narrig, Ik ben niet verslaafd, maar mijn systeem kan nu eenmaal niet 100 % functioneren zonder nicotine. Het begint zachtjes te sneeuwen. Elke seconde passeert er een auto. Mijn kop wordt koud. Kaalheid is een vloek. Ik zet mijn trouwe ROOF botspet op en voel me wat Willempie-achtig. Met dank aan André van Duin.
Na een uurtje komt er een lepelwagen.
Er zijn intussen weer 17 motorfietsen en twee scoots gepasseerd. Een motorrijder toeterde bemoedigend. Een autodebilist deed grappig als of hij op mij instuurde. Op de praatpaal staat dat je achter de vangrail moet blijven. De berger zegt dat hij de verwarming in zijn auto al hoog heeft gezet. We sjorren de motor aan dek. De berger is blij met ouwe Cali II. Het ding is tenminste met goed fatsoen vast te sjorren zonder dat er allerlei plestik breekt. De doorleefde Guzzi wordt in Utrecht bij de ANWB op het parkeer terrein gestald. Zaterdag hebben we eerst een crematie. Pas daarna kunnen de Guzzi repatriëringplannen beademd worden. Mijn lokale dumpdealer Gekra wordt gebeld. Gerrit hoort mijn verhaal aan en zegt dat ik zijn aanhanger niet nodig heb. Hij moet zondag toch naar Utrecht en pikt mijn motor wel even op. Dat is tekst. Mijn tweede belronde is naar TLM in Nijmegen. Daar ben ik al jaren een klant waar ze weinig aan verdienen. Wil hoort mijn huilverhaal aan en concludeert: ”Dat wordt te moeilijk. Ik druk wel een bandje om een gebruikt wiel. En morgen heb ik bij jou in de buurt een verjaardag. Oh ja; er ligt hier nog een stel handschoenen van je.”
Dit verhaal is geschreven door Dolf Peeters. Dolf is geboren met de helm. Een valhelm. Omdat het leven een avontuur is. Motorrijdend Nederland kent Dolf vooral van zijn unieke columns en verhalen in AUTOMOTOR Klassiek.