Prachtig weer. Het is nu al warm. Ik pak de zooi bij elkaar en ben bijtijds op pad.
(We lezen verhaal nummer 61 in onze serie Coos op Reis. Coos reist drie maanden door Zuid-Europa en neemt ons mee… )
Achteraf viel mijn villa met uitzicht op zee best mee. Voor 24 euro, jôh. En het was op dat moment alles dat nog beschikbaar was. Of een oud hotel voor 185 euro. Ach, het was goed zo. Ik hoef er niet de rest van mijn leven te wonen.
DE KUST VAN AMALFI

Op advies van twee jongelui, die ik een paar dagen terug in Rome ontmoette, ga ik vandaag de beroemde kustweg van Amalfi rijden. Er zijn in Europa een aantal wegen die je een keer gereden moet hebben, en één daarvan is de Amalfikust. De Amalfi-kustweg is een schitterende weg die op fenomenale wijze door het landschap slingert. Het ligt in Italië, net iets ten zuiden van de stad Napels, op het schiereiland Sorrento. De natuur is hier zó indrukwekkend mooi dat de Amalfikust inmiddels ook tot het werelderfgoed behoort. De weg is slechts vijftig kilometer lang. Maar hoe kort ook, het is echt een droomweg om te rijden, eentje die je met een gerust hart op je bucketlist kunt zetten.
De Amalfikust is vernoemd naar het stadje Amalfi. Een klein, toeristisch stadje waar de geschiedenis van deze kust ooit begon. Inmiddels is dit gebied uitgegroeid tot een van de beroemdste delen van de Italiaanse kust. Je vindt er een aantal van de mooiste dorpjes van Italië, waaronder Positano. Dit dorpje ligt op fenomenale wijze tegen de rotsachtige kust aan geplakt. En alle huisjes van Positano zijn ook nog eens in vrolijke kleuren geschilderd. Maar er zijn langs de kust nog veel meer bijzondere plekken waar je een keer moet stoppen.

Ik pruttel Sorrento uit en slinger via de woeste Colli di Fontenelle naar San Pietro. Daar neem ik de SS163 die rap in de zo beroemde en bezongen kustweg naar Amalfi en later Salerno verandert.
Direct als ik aan zee ben, begint de beleving van de kustweg. Links de extreem hoge, steile kale bergen. Rechts de weidse vergezichten over de azuurblauwe zee naar de talloze rotsen en de kleine eilanden. Daartussen de snelle speedboten die zich met hoge snelheid naar een geheimzinnig doel spoeden. Of het zijn gewoon cocaïne-runners, net als vroeger in Hawaii 5.0.
Schuin vóór pakt de route elke keer weer een vakantiesurprise voor mij uit: een rotsformatie, een stad in de verte aan zee, dorpjes tegen de bergen, prachtige huizen die door een reuzenhand op willekeurige plekken tegen de steile bergen aan zijn gekwakt of een blik op de verderop liggende en steeds slingerende bergweg. Er is hier geen tien meter recht. En het gaat maar door: links, rechts, links, rechts. De bochten zijn kort en fel. Het asfalt is goed. Ik durf best wat tandjes gas te geven. Maar ik wil ook kijken en genieten. Een duivels dilemma.

Ik heb niet zo op de borden gelet, maar ik zie geen campers en geen caravans. Ze zijn hier vast verboden. Gelukkig maar. Ze zijn te langzaam, te breed en te wit. Ze passen niet in de omgeving. En ze rijden mij maar in de weg…
Het is inmiddels extreem druk op de weg. Alle toeristen zijn op pad. De bussen veroorzaken de meeste ellende. Als twee bussen op een smal weggedeelte elkaar tegenkomen, dan is de narigheid helemaal niet te overzien en ontstaat gegarandeerd een verkeersinfarct. De bussen kunnen geen kant meer op omdat ze direct opgesloten worden door het achteropkomende verkeer. Achteruitrijden is dan bijna geen optie meer.
Ik profiteer ervan. Met de motor stuur ik er soepel langs. Simpelweg omdat er dan weinig tegemoetkomend verkeer is. En na het infarct is het groen licht op het circuit. De bussen houden immers alles tegen. Uiteraard neem ik ook voldoende tijd om te kijken.

In de dorpen doen ze het slimmer. Daar regelen mannen met groen-rode spiegeleitjes het verkeer. Dat lijkt heel toeristvriendelijk, maar het is pure zelfbescherming. Het is er zo smal, dat zelfs gewone auto’s elkaar echt niet kunnen passeren. Het hele dorp zou overdag ontwricht zijn.

Als ik langs een file dender en bij de man met het spiegelei arriveer, dan knikt hij genadig. Ik mag dóór. Haha. Dat komt vast omdat ik er met mijn bleke gezicht zo sneu uitzie op mijn poppenbrommer… Gas op die lolly! Vroemmm…!
Met de auto is de weg op zo’n dag als deze echt niet te doen, hoor. Niet doen. Het is één grote file. Je kunt als automobilist ook bijna nergens stoppen om even te kijken of een foto te maken. En met zo’n bus is het ook niks. Kortom: begin er niet aan. Het is niet leuk. Ga met je motorfiets of huur een lichte scooter. Er gaat ook een boot. Lekker in de zon en in de wind. Dat is veel leuker.

Maar voor mij, op mijn dikke BMW, is deze route prachtig en sensationeel om te zien, mee te maken en absoluut de moeite waard. Bijna 70 kilometer lang het paradijs op aarde.
Maar het wordt warmer en warmer. Ik neem mij voor om boven de 30 graden niet meer te stoppen voor een foto. En helemaal niet als ik net een bus voorbij ben gegaan. Maar ja, ik moet ook aan mijn lezers denken, hè? Ik heb natuurlijk wel mijn verplichtingen en moet productie voor het verslag leveren… Toch is het lastig om echt goed de route in beeld te brengen. Jullie missen op de foto’s de beleving.

De route was top. Ik ben er geweest. Wow. Vinkje op de lijst!
NAAR DE ADRIATISCHE ZEE
Ik verlaat de kust van de Middellandse Zee en ga op weg naar de Adriatische Zee. Ik stijg snel de heuvels in en kijk over het landbouwplastic uit naar zee. Tja, die pomodori moeten ergens vandaan komen. In een haarspeldbocht kom ik eerst een bonte mannetjesfazant tegen. Ik schrik mij de tandjes van hem. En hij van mij natuurlijk. Geen idee of die beesten tandjes hebben. Een stuk verderop sta ik plots tussen de schapen. Bêhbêh… Kijk ze bescherming en veiligheid bij elkaar zoeken. Dichies bij dichies.

Het is heerlijk in de bergen. Het koelt wat af. Er zijn hier helemaal geen scootertjes en auto’s. De wegen zijn leeg en verlaten. Ik snap dat wel. Iedereen gaat hier natuurlijk elke dag over die mooie kustweg heen en weer rijden….
Fluitend volg ik de route en draai ik mijn bochies en … plotseling houdt de weg op. Huh? Ik zit echt met mijn navigatiesysteem op de route. Maar hier stopt de weg. Einde. Klaar. The End. Fini.
In juni volg ik in het oosten van het land de offroad-training bij Bert Duursma.
Maar op mijn eigen motor met al die bepakking ga ik hier echt niet aan beginnen… Zie foto.
Ik verleg de route en denk een slimme omweg gevonden te hebben. Ik stamp door een dorp waarvan de straatjes zo smal zijn dat ik er net met de motor doorheen kan. Een half uur later sta ik weer op precies dezelfde plek.

Ik rijd terug naar het dorp en vraag aan een Italiaan naar de situatie. Hij adviseert mij om rond te rijden. Er is in dat gebied geen doorkomen aan en die weg bestaat niet. Een gigablunder in het kaartmateriaal. Anderhalf uur later sta ik weer in Salerno. Weet je wat ik denk..? Juist, dát denk ik!
Het is inmiddels 16:00 uur en ik heb nog 220 km te gaan. Rechtsvóór ontstaan pikzwarte wolken boven de bergen. Bliksemflitsen schieten door de lucht. Ik hoop de ellende te ontlopen, navigeer naar de tolweg, trek snel een kaartje en geef vol gas. Ik jaag de snelheid op en hou rechts de narigheid in de gaten. We gaan harder en harder en de weg slingert omhoog en omlaag. Maar het is een kansloze missie…!

DE REGEN
Het wordt eerst nog wat donkerder en vervolgens inktzwart. Ik ruik de ozon en voel de luchtdruk veranderen. De wind is plots weg en ik daver voort in een soort vacuüm. In mijn hoofd zet ik mij vast schrap. De temperatuur dondert eerst in een paar minuten van 31 graden naar 11 graden. En dan plotseling, alsof iemand met een grote hand op een felrode knop drukt, komt de regen met bakken naar beneden. Eén dikke grijze sluier. Van uit naar aan. Boem! Het is niet normaal. Zelfs Noach had het hier niet gered. Automobilisten schuilen onder viaducten omdat ze bang zijn voor aquaplaning en hagel. Tja, wie niet? Maar ik heb net 31 graden achter de rug en alle Velux-dakramen in mijn Stadler-motorpak staan op standje doortochten. De regenvoering zit er echt niet in. In een paar seconden ben ik zeik-en-zeiknat. Ik ga hier zeker niet op de vluchtstrook onder een guur viaductje schuilen. Dat is levensgevaarlijk. Maar ik ga door, ik moet! Ik ben heel snel nat en koud. Ik draag mijn doorwaaihandschoenen. Die blijken niet alleen warme lucht door te laten. De regendruppels vallen koud en hard op mijn handen. Ik zet de handvatverwarming op stand twee, maar daar worden alleen de binnenkant van mijn handen warm van.
Het heeft hier al effe niet geregend en het sop van banden- en olieprut staat letterlijk op de weg. Zolang ik echter rechtdoor rijd, maak ik mijn daar niet druk om. En over aquaplaning ook niet. Daar hebben motoren met hun smalle banden nauwelijks last van. Ik snijd het water open. Ik ga als Mozes door de Rode Zee, maar ik voel nondeju wel het water van de weg tegen mijn onderbenen aan slaan. Mooi dat Mozes in de film door het zand banjerde…
Een vrachtauto, aan de andere kant van de vangrail, knippert met zijn lichten en claxonneert langgerekt en luidruchtig. Razendsnel begrijp ik waarom hij dat doet. We passeren elkaar in een soort kuil in de weg. Aan mijn kant staat het water óók centimetershoog op het asfalt. Ik duik achter mijn loketje, zet mij schrap en de vrachtauto, met misschien wel 16 of 20 wielen, slingert een enorme grote golf koud en smerig water over mij heen. Secondenlang zie ik totaal niks. Het water gutst eerst over mijn scherm, dan tegen mijn vizier, vervolgens tegen mijn borst en buik, door mijn onderbroek en langs mijn benen mijn laarzen in. Bij 31 graden wellicht een erotisch moment, maar bij 11 graden vind ik er geen ene klote aan…
Na een kwartier ben ik er onderuit. Dan liggen alle baggerstromen achter mij. De temperatuur stijgt zachtjes weer tot 24 graden. Dat is maar goed ook, maar het is niet genoeg. Ik ben versteend van de kou. Dat komt door de verdamping van het vocht uit mijn pak, leerde ik van mijnheer Ferdinandusse tijdens fysicales op de middelbare school. Verdamping onttrekt warmte. Ik zit te rillen op mijn motor. Ik kan beter tegen de warmte dan tegen de kou. Brrr… Ik moet trouwens ook nog tanken. Voor 1,94 per liter in plaats van 1,54. Ik overweeg om morgen terug te gaan en die petrolhead een hoek voor z’n harses te geven. Ellende komt niet alleen.
MORGEN
Ik kom weer bij de kust, maar dan aan de Adriatische Zee. Er is in deze omgeving overigens geen druppel water gevallen. De regen zat echt alleen maar in de bergen. Ondanks het droge wegdek grijpt tot twee keer toe het ABS in op de spekglad gepolijste stenen in het dorp. Het blijft uitkijken.

Ik vind bij drie campings niks van mijn gading en kies in Manfredonia voor een hotel aan zee. Met zeezicht. Het is een klein kamertje voor 60 euro, inclusief ontbijt. Maar het is het enige dat zij nog hebben. Het is ook hier retedruk. Morgen is het 1 mei en dan vieren alle Italianen dat ze niet hoeven te werken.

Morgen reis ik verder. Dit gebied heeft voor mij geen goede aardstralen. Ik weet niet waarom. Ik vind het niks. Teveel verkeerde gezichten? Geen idee.
Mijn motor slaapt veilig. De politie komt hier 24 uur per dag koffiedrinken. Ik heb nog nooit zoveel pistolen gezien. Trusten!
